Griet Cnossen Piersma, een 100-jarig familielid

In de serie “Markante Cnossen Knossens” publiceerden we in de Nieuwsbrief van 2013 het levensverhaal van Griet Cnossen Piersma:

In haar behaaglijk warme kamer van Talma State in Heeg, waar ze woont, daar zit zij: Grietsje Cnossen Piersma, 99 jaar oud. Op 19 december hoopt ze 100 jaar oud te worden. Eén van de oudste Cnossens, dat is zeker.

 Ze is geboren op “It Noardein” in Oppenhuizen. Hier was haar vader boer. De boerderij, die zij als gezin bewoonden en bewerkten, staat hier tot op de dag van vandaag. Het bijbehorende land is nu volgebouwd met grote fabriekshallen. Haar vader was op 14 mei 1911, tegelijkertijd met zijn broers Wiebe en Siemen, getrouwd als de eersten in de nieuwe kerk van Jutrijp. In het jaar 1915 zijn zij vanuit Oppenhuizen naar Gau verhuisd en in 1919 naar Hommerts. Ze vestigden zich op een boerderij aan de Jeltesloot en hier wonen nu nog de nazaten van haar familie. Hier op deze boerderij is zij opgegroeid, hier liggen ook haar kinder- en tienerjaren. Zes jaar jong was ze, toen ze hier kwam wonen.

Het betekende dat ze direct naar school moest en die stond midden in het dorp Hommerts. Met het broodtrommeltje op de rug gebonden liep ze er altijd heen. Op school werd het broodtrommeltje op een kast gelegd en om 12 uur mocht ze het pakken en het brood opeten. Ze deed dat altijd bij een van de plaatselijke bakkers, die vlakbij de school woonde. En dat hield ze haar gehele lagere schooltijd vol: lopend op klompen over de straatweg, die geplaveid was met klinkers, twee kilometer heen en ook weer terug. En toen ze op de lagere school uitgeleerd was kwam ze thuis op de boerderij moeder helpen en vanaf toen was het één keer in de week naar catechisatie en één keer naar de meisjesvereniging. Daar kwamen de puber- en tienermeisjes uit Jutrijp Hommerts bijeen om te breien en te naaien en, wat nog veel belangrijker was, om bij te praten over van alles en nog wat; over wat er op het dorp gebeurde en over de jongens natuurlijk. Dat was wat wij nu “sociale contacten” noemen. Eén keer per jaar, in de weken voor kerstmis, werd al het spul dat ze gemaakt hadden uitgedeeld aan de arme mensen in het dorp. Dit waren mensen met vaak veel kinderen, mensen die geen inkomen hadden en in grote armoede leefden en door de diaconie onderhouden werden.

De jaren tussen de beide wereldoorlogen waren slecht. Er heerste een crisis die zijn weerga niet kende. Toen in 1940 de Duitsers hier de baas werden kreeg zij kunde aan Douwe IJsbrands Cnossen uit Abbega. Midden in de oorlog, op 16 mei 1943, zijn ze getrouwd en verhuisde Griet met haar Douwe naar de boerderij aan de Abbegaaster Rige, waar zij vele jaren met hem en haar 5 zonen gewoond heeft. Hier heeft zij gewoond en gewerkt tot in 1979 haar man overleed. De boerderij werd daarna verkocht en zij verhuisde naar Folsgare. In de nazomer van 2005 vond ze het alleen wonen wel genoeg. Het lopen begon haar zwaar te vallen en ze verhuisde naar Heeg; naar Talmastate, het verzorgingshuis. Vanuit hier kijkt ze in dankbaarheid terug op het lange en rijke leven dat achter haar ligt. En hier, al zittend en pratend, is ze op haar best.

Zo vertelde Griet het verhaal over van der Goot, de “armmeester”[1]. De goede man was eerst politieagent geweest in Nijlân en later verhuisd naar de Hommerts. Nu gebeurde het dat er op één van de “Pôlen”, een opeenhoping van kleine arbeidershuisjes; iets wat tegenwoordig een woonerf genoemd wordt, dat er daar twee ongehuwde vrouwen woonden op een leeftijd dat zij “de glazen brug[2] allang voorbij waren”, stokoud dus. Ze werden onderhouden door de diaconie en hij, de “armmeester”, moest op hen passen zodat ze niet van de kou en de honger omkwamen. ’s Winters gingen de beide vrouwen altijd hout sprokkelen onder de bomen die langs de Rijksstraatweg groeiden. Hier zochten ze dan de dode en afgevallen takken op, bonden die bij elkaar en tenslotte werd zo’n takkenbos bij één van de twee op de rug vast gebonden. 

 De jeugd van toen, geen haar beter of slechter dan die van tegenwoordig, trok soms aan de takken die uitstaken en dan viel de draagster om en kon vaak niet zonder hulp overeind komen. Als er dan niet een toevallige passant was, kon het nog wel eens een tijdje duren voor ze weer op eigen benen stond. Het was klinkklare armoede bij die twee en dat kon niet langer zo doorgaan, vond de “armmeester”. Hij had voor hen geregeld dat ze naar het “armhuis”[3] in Heeg konden, waar voor hen gezorgd zou worden. Maar dat wilden ze absoluut niet en toen ze gehaald zouden worden en van der Goot bij hen voor de deur stond, vluchtten de beide oude vrouwen dwars door het water van de Var en er moest toen de nodige mankracht aan te pas komen om hen te “vangen”. Nadat ze droge kleren aan hadden gekregen gingen ze in een rijtuig vanuit Hommerts naar Heeg, dat was voor het eerst in hun leven. Het “armhuis” was hun eindbestemming en het was alsof ze in een paradijs kwamen: alle dagen eten en drinken zoveel ze wilden en ’s winters brandde de kachel.

Griet vertelde ook de verhalen over de strijd tussen de kerken en wat dat voor sommige huishoudens betekende. Jongens die van huis uit Nederlands Hervormd waren en verkering kregen met een Gereformeerd meisje, of andersom. En als de verkering dan een paar weken aan was, werd direct de vraag gesteld wie van hen tweeën bereid was om de “Skytwyk door te gaan[4]” en zo niet dan konden ze de verkering maar uitmaken. En over de Gereformeerde boeren die geen land van een Hervormde eigenaar konden huren of andersom. Het zijn dingen en zaken waar men zich heden ten dag eigenlijk geen voorstelling meer van kan maken, maar ze liggen nog niet eens een mensenleven achter ons. 93 jaar oud was Griet toen ik een avond bij haar ben geweest en ze mij dit alles vertelde over wat ze in haar leven belangrijk vond. Ze had net haar auto verkocht omdat ze het beter vond niet meer achter het stuur te gaan zitten. Toen ze 85 was had ze hem gekocht van een man van 80, die zichzelf te oud vond om nog auto te rijden. Als ze vanaf dat moment nog ergens heen wilde liet ze zich rijden door haar kinderen of door andere kunde. Het is haar goed zo en ze geniet nog alle dagen van het goede leven in Talma State in Heeg: zij, 

Grietsje Cnossen Piersma.

 

 

 

 

 

[1] Persoon belast met de armenzorg

[2] Vroeger was de kans op overlijden in het kraambed vrij groot. De gezondheid van vrouwen werd daarom wel vergeleken met de breekbaarheid van glas. Vrouwen die de “glazen brug voorbij” zijn, waren tgv hun leeftijd onvruchtbaar geworden.

[3] Een huis waar men, meestal de diaconie, zich ontfermde over daklozen en ouderen

[4] Qua geloofsovertuiging overstag gaan