Bouwe Marten Cnossen, het verhaal van zijn jeugd

Bouwe Marten Cnossen (AAB 5.207), het verhaal van zijn jeugd.

(Zoals door hem opgeschreven in een dagboek dat na zijn overlijden werd gevonden)

Enkele herinneringen vanaf +- 3 jaar (1926), die mij nog zijn bijgebleven.

 Ik kan mij nog herinneren dat ik met mijn moeder uit de verhuisauto stapte op de Buitenweg (Terwispel). De vloer in de kamer was van hout met brede planken en met vrij grote naden daartussen. Dat was gemakkelijk bij het knikkeren.

Wij hadden 8 hectare land achter het huis en ook nog land in de Mieden, waar veel hooi vandaan kwam. Tegenover ons woonde Pieter Voolstra, die was zo’n beetje boswachter. Hij had een “steil” woord en in wezen was ik bang voor hem. Ze hadden 9 kinderen. Ik was het meest bevriend met Fokke. Fokke was een jaar voor mij naar school gegaan en kwam er een jaar later weer van af. Hij had toen net de derde klas afgerond. Het was bij de Voolstra’s normaal dat je 2 of 3 jaar over een schooljaar deed.

Toen ik 3 jaar was heb ik mijn eerste sigaar gerookt. Ik zat mooi te roken in het keldervenster toen vader mij zag. Ik ben toen naar ‘’het huske’’ gevlucht achter het huis. Daarna vluchtte ik naar binnen en gooide ik de brandende sigaar terug in het sigarenkistje. Ik weet niet meer of ik toen straf heb gekregen. Ik was de jongste thuis en mijn zusters zeiden altijd dat ik verwend werd. Het zal wel zo geweest zijn of eigenlijk was het wel zo. Want als wij op zondag pudding kregen mochten wij om de beurt het pudding pannetje uitlikken, maar meestal was ik eerst.

Een goede leerling ben ik nooit geweest. Ik had een hekel aan school; kon wel leren maar deed het niet. Ik haalde liever kattenkwaad uit met Fokke Voolstra: brandje stoken en roken. Zijn vader had altijd rookpruimtabak die wij gemakkelijk konden pakken, want het stond voor het grijpen in de gang. Wij draaiden dan sigaretten in krantenpapier en ik geloof dat wij nooit misselijk zijn geworden. We liepen altijd naar school. Het was 3 kwartier lopen vanaf  Terwispel naar Gorredijk.

Toen ik een jaar of 10 was heb ik het melken geleerd, wat mij vlot af ging. Daarom ging ik met een jaar of 12 al uitmelken. Ik kreeg dan 50 cent per keer en als het wat langer duurde deed ik het voor 40 cent. Ik heb al eens veertien dagen achterelkaar gemolken bij Van der Velde. Ik molk toen samen met zijn vrouw en had vijftien gulden verdiend. Daar heb ik een winterjas voor gekocht. Na een jaar was de jas mij te klein geworden en toen heeft mijn moeder de jas weggegeven aan vrouw Andringa.

Ik was blij toen ik van school ging en kon gaan werken. Toen mijn zuster Marie trouwde met Berend Andringa kregen zij een boerderij in Ureterp. Zijn vader was boer op het Ykenhiem. Toen deze ruzie kreeg met de opzichter huurde hij een boerderij van 46 ha in Onder den Dam, bovenin Groningen. Hij had nog een zoon en vroeg mij of ik met hem mee wilde als kleinknecht. Dit leek mij wel wat omdat ik ook een beetje verkering had met zijn dochter. Zo bestelde ik mij daar op 14 jarige leeftijd voor drieëneenhalve gulden per week inclusief kost en inwoning. Het beviel mij daar niet zo best. Vader en zoon konden niet zo goed met elkaar opschieten en ik zat daar altijd tussen in. We aten enkel roggebrood en het was verplicht je bord uit te likken na de maaltijd. Maar ik heb het toch een jaar volgehouden. Eén keer in de zes weken mocht ik een weekend naar huis. Dat was vier uur fietsen. Het eerste weekend dat ik naar huis ging kocht ik bij een bakker in Marum een cakeje voor thuis. Dit kostte 25 cent. Maar hoe langer ik fietste des te meer kreeg ik zelf trek in het cakeje. Toen ik thuis kwam was nog een klein plakje over voor mijn zuster.

Na een jaar kwam ik weer thuis en heb ik als knecht ingevallen voor een zieke arbeider bij Dirk de Vries. Daarna brak de oorlog uit en ben ik knecht geworden bij Sjoerd Tel in Terwispel. Daar ben ik twee jaar geweest en ik had het daar “als een luis op een zeer hoofd”. Ik verdiende 6 gulden per week. Dat was eigenlijk te weinig want in de oorlog gingen de lonen omhoog. Ik  had eigenlijk 9 gulden moeten verdienen maar dat vond Tel  teveel, dat ik begon toen anders om te zien. Ik hoorde toen dat een boer in Oldeboarn een nieuwe knecht vroeg. Ik wist dat de lonen daar hoger lagen en vroeg aan Tel om een middag vrij. Hij had het blijkbaar in de gaten want hij bood mij toen wel 9 gulden. Maar ik dacht: ”Ik wil daar toch wel eens zien” en ben  toen naar Oldeboarn gefietst. Toen ik daar aankwam bleek dat hij al voorzien was. Hij vroeg toen of ik ook voor het zomer halfjaar wou en dat ging door en ik bestelde mij daar voor 18 gulden per week en zondags vrij, maar ik moest wel voor “vol” staan en daar had ik wel aan. Ik had het daar erg druk, maar ik mocht daar graag wezen. Eigenlijk was ik daar ook een beetje ondergedoken. Het was een gezellig gezin en daarom had ik er geen behoefte aan om ’s-avonds op stap te gaan. Ik was bevriend met de oudste zoon en dat is nu nog zo. Wij komen nog geregeld bij elkaar. Na twee jaar kon mijn vader een andere boerderij huren en wilde hij mij weer in huis hebben. Dit nam ik aan.

Het werd steeds spannender in de politiek. Ik zat toen in de leeftijd dat ik naar Duitsland gestuurd kon worden. Dus ik moest oppassen. In mei  waren wij aan het verhuizen. Er was nog gewaarschuwd dat de landwacht controle hield. Ik dacht dat het wel los zou lopen. Ik was met paard en wagen aan het verhuizen naar de nieuwe boerderij toen ik zes landwachters aan zag komen. Ik vertrouwde het niet en ging bij mijn buurman op het erf een praatje maken. De landwachters hadden mij echter wel gezien en wilden mij controleren op mijn leeftijd. Daarom sommeerden zij mij om bij hen te komen. Maar ik liep door, schopte mijn klompen uit en ging er vandoor en ze kwamen me direct achterna met hun jachtgeweren in de hand. Ze schoten op me. Gelukkig hebben zij mij niet geraakt. Eén heeft mij ongeveer vijf kilometer achtervolgd. Ze hebben daarna de hele omgeving naar mij afgezocht. Maar ik was ondertussen bij kennissen aan de Buitenweg naar binnen gevlucht en heb daar een paar klompen en een fiets geleend. Vervolgens ben ik ondergedoken bij R. Huisman op de Hegedyk.

Ik ben daar een week of  4 geweest en had heel erg veel heimwee, zo slim dat ik moest naar huis. Ik heb toen thuis eerst een hol gebouwd van pakken stro onder het hooi in de schuur waar ik in kon kruipen bij gevaar. Ik ben daarna gewoon weer bij mijn vader aan het werk gegaan. Als wij van huis gingen om hooi in het land te halen deden we eerst gras op de wagen, daarover kwam een koeiendek, daar kroop ik onder, daarna weer gras en zo gingen wij naar het land. Het land lag soms wel 10 km van huis. Op de terugweg kroop ik meestal bovenop het hooi, alles went.

Toen de Duitsers aan de verliezende hand waren werd het verzet van de ondergrondse heviger. De kassier van de Bank kwam mij vragen of ik wilde helpen bij de bevrijding van het vaderland. Ik heb daar ‘’ja’’ op gezegd en zo kwam ik bij de ondergrondse terecht. Niet iedereen werd daar voor gevraagd. Je moest kunnen zwijgen. Maar op die leeftijd had je wel behoefte aan een beetje spanning en die kwam nogal gauw.

De Duitsers hadden een auto gevorderd die zou worden doorgestuurd naar Duitsland. De landmacht stond er bij op wacht. Er stond ook nog een bus voor 20 personen van Drachtstra uit Gorredijk, die was omgebouwd tot vervoer voor zieken en gewonden. Er stonden 4 brancards in. Het verzet zag kans deze bus te stelen. De bus werd eerst ondergebracht bij Van der Let aan de Schweachsterdyk, maar die vertrouwde het niet langer en ons werd toen gevraagd om de bus in de schuur te verstoppen. Op een nacht werd de bus gehaald. Ik stond met het paard op de weg in het stikdonker. De motor werd stopgezet en ik heb met het paard de bus naar de schuur gereden. Om de sporen uit te wissen heb ik s’nachts de `reed` nog gesleept. Toen hebben wij een lading stro om de bus heen gebouwd en zo werd de bus onherkenbaar. Gelukkig hebben wij nooit bezoek gehad van de Duitsers. Het zou dan niet goed zijn afgelopen.

Daar kwam nog bij dat mijn zus Geertje met drie kinderen bij ons in kwam wonen. Hun huis in Wolfeze was bij de strijd rondom Arnhem platgebombardeerd. Ze kwam helemaal lopend naar Terwispel met twee kleine meisjes en een baby in de kinderwagen. Ze hebben daarna een paar jaar bij ons ingewoond. Wij hadden toen ook nog een onderduiker. Dit was mijn broer Pieter. Hij had met de ondergrondse een distributiekantoor overvallen, waarbij een NSB-er was doodgeschoten. Wij woonden toen eigenlijk op een “mijnenveld”.

Er werden ook wapens gedropt in de Delen. Deze werden in de bus in onze schuur onder het stro verstopt. Ze waren bestemd voor de verzetsmensen. Wij oefenden er mee op het Warme Hoekje, waar de helling was van Van der Werf. Van hem zaten er 3 zonen in het verzet. We oefenden ook in het in- en uit elkaar halen van de wapens. Op het laatst kon ik een stengun in het donker in en uit elkaar halen. Je kon er 28 maal achterelkaar mee schieten, maar ook wel schot voor schot.

Ook gingen wij wel bij nacht naar de Schweachsterdyk en zaagden daar bomen om hindernissen te maken voor de Duitsers om hun het vervoer moeilijk te maken.

Toen de Canadezen in aantocht waren werd ons gevraagd om te voorkomen dat de hoofdbrug in Gorredijk door de Duitsers zou worden opgeblazen. Wij waren met 11 man. De helft van ons zat in het postkantoor en de andere helft verstopte zich in de winkel van Numan. We waren bewapend met stengun, mitrailleur en handgranaten. In die nacht zou een Duitse springploeg uit Heerenveen de brug opblazen. Wij zaten op hen te wachten. Midden in de nacht kwamen zij. Wij konden hen wel horen maar niet zien, het was pikdonker. Toen zij op de brug stonden gooide Van der Werf een handgranaat tussen de moffen en wij lieten de stengun en mitrailleur er op los. De moffen waren beter getraind dan wij en schoten direct terug. Zij gooiden een handgranaat in het postkantoor waardoor Gerke Numan om het leven kwam. Wij zijn er toen gauw vandoor gegaan. Over het marktplein gevlucht en kwamen toen terecht bij Bergsma in Kortezwaag, waar we een nacht zijn gebleven.

Voor zijn werk voor het verzet ontving Bouwe uit handen van Z.K.H. Prins Bernhard het Verzetsherdenkingskruis.

heit prins bernhard