In de serie verhalen over markante Cnossens volgt hier een verhaal over het leven van Wiebe Gerrits Cnossen. Dit interview is in het verzorgingscentrum dr. Wumkeshûs opgetekend door ons bestuurslid Tsjalke Cnossen voor de dorpskrant van Hommerts. Op 7 oktober 2007 is Wiebe in Sneek overleden.
Wiebe Gerrits was evenals zijn vader boer op de boerderij aan de Koufuderrige. Destijds behoorde dit tot de gemeente Doniawerstal, het postadres was “Dijken onder Langweer”. De boerderij is in 1879 gebouwd door Pier Douwes Piersma voor zijn oudste kleinzoon Pier Wiebes Cnossen. Deze laatst genoemde was de oudste broer van Wiebe Gerrits zijn vader, Gerrit Wiebes Cnossen.
Wiebe Gerrits Cnossen was tijdens het interview niet meer de jongeman die in zijn jeugdjaren niet kapot te krijgen was. Die met zijn vrienden touwtrek kampioen van Friesland was geweest. Deze kampioenschappen waren in Sloten gehouden en hier was het team in een auto heengebracht. Dit gebeurde in de jaren voor de 2e wereldoorlog en het was een luxueuze reis geweest en dat was hem tot op zeer hoge leeftijd bijgebleven. Als de vrienden op een dag naar school waren geweest en genoeg geleerd hadden, gingen ze vaak richting Spannenburg om daar in hoge bomen te klimmen en eieren van eksters uit de nesten te halen. Met dit klimmen kweekten ze de spieren die later bij het touwtrekken tot het kampioenschap leidden. Als ze boven in de boom geklommen waren bleven ze vaak nog een tijd zitten om er van het fraaie Friese landschap te genieten.
Wiebe groeide op in Hommerts op de boerderij van zijn vader aan de Koufurderrige. Als kleine jongen van zes ging hij er naar school, lopend, twee maal per dag heen en terug. Hoeveel paar klompen hij in die jaren heeft versleten is hij vergeten, maar dat hij een goede klant was bij de klompenmaker in de Hommerts weet hij nog wel. Klompen waren al heel snel te klein voor hem, omdat zijn voeten zo snel groeiden. Op latere leeftijd schonk hij een paar klompen aan het klompen museum in Burgum, waar ze nog altijd een bezienswaardigheid zijn vanwege de uitzonderlijke maat. ’s Winters als er sneeuw was gevallen of wanneer de weg door ijzel glad was geworden zochten hij en zijn vrienden afgevallen ijzer proppen van paardenhoeven en verkochten die voor één cent aan de dorpssmid. Dat was een “win win” zaakje, want de smid kon de proppen hergebruiken en de jongens konden snoep kopen.
Na de lagere school wilde zijn vader graag dat hij het MULO diploma zou halen omdat je nooit kon weten hoe dat in het verdere leven nog van pas kon komen. Hij kon goed leren en haalde het diploma fluitend. Maar om daarna op een kantoor zijn verdere leven te slijten leek toch niet aantrekkelijk en daarom ging hij naar de landbouwschool in Balk om na afloop te gaan werken op de boerderij thuis. Dat duurde maar een paar maanden want toen kwam er bericht dat hij zich moest melden voor de militaire dienst. Zijn eerste standplaats was Assen waar hij werd ingedeeld bij het “sokken”-bataljon. Dat betekende dat er veel gelopen moest worden. Het drillen was eerst even wennen, maar hij onderging het en diende de rest van zijn diensttijd rustig uit. Weer thuis uit militaire dienst was het oogsttijd geworden en moest het hooi binnen gebracht worden.
Het was toen augustus 1939 geworden en het leek erop dat buurland Duitsland op oorlog aanstuurde. Nederland had zich neutraal opgesteld, maar uit voorzorg werd toch een mobilisatie afgekondigd en moest Wiebe zich weer melden, dit keer in Leeuwarden. Hij werd gelegerd in Druten in het Land van Maas en Waal. Achter wist de compagnie zich de Grebbelinie en voor het land van de potentiële vijand: Duitsland. Wiebe werd ingedeeld in een groepje van acht man en ze kregen de beschikking over een mortier. Hier konden ze mee oefenen en voor de rest van de tijd moesten er schutters putjes gegraven worden. Dat ging de hele winter door tot in de nacht van 9 op 10 mei de Duitsers ons land aanvielen. Die nacht werden Wiebe en zijn maten uit bed getrommeld en moesten ze zich voor de strijd gereedmaken. Duitse vliegtuigen vlogen over hen heen, lichtspoor munitie gaf aan dat er op geschoten werd. Er werden er een paar geraakt en de eerste slachtoffers vielen. Tien keer kon er met het mortier worden geschoten en toen was de munitie op. Aanvoer van een nieuwe voorraad was er niet. En wat zouden ze ook kunnen beginnen tegen zo’ n enorme overmacht. In grote hoeveelheden waren de Duitsers de grens overgekomen met hun paarden, tanks en motoren. Het was een ongelijke strijd en uiteindelijk restte er niets dan zich over te geven. Na vijf dagen was het allemaal voorbij en Nederland capituleerde. Wiebe werd met anderen gevangen genomen en opgesloten in kamp Meppen en Zingen. Vanuit hier werd hij afgevoerd naar Duitsland, naar het eindstation Zûkenwald onder Berlijn. Het zat daar al vol met Poolse krijgsgevangenen. Het was er overvol. Wasgelegenheid was er bijna niet. De gevangenschap duurde enkele maanden. In al de weken dat ze er zaten zijn ze één keer met z’n vieren onder de douche geweest en in al die tijd waren de kleren en schoenen niet uitgeweest. Het gevolg was dat ze stonken als varkens en onder de luizen zaten. Ook met het eten was het sober gesteld. De koolsoep die ze kregen bestond uit één liter water met daarin een klein stronkje bloemkool. Slapen moesten ze op de kale betonvloer. Meer voorzieningen waren er niet. Na verloop van tijd kwamen er ook nog Franse soldaten bij. Met als gevolg nog vollere slaapzalen en nog minder voorzieningen. Het werd zo vol dat er niemand meer bij kon en dat was een geluk voor de Nederlanders, want die mochten toen naar huis. Bij Enschede kwamen ze Nederland weer binnen, waar ze liefdevol werden opgevangen door de plaatselijke bevolking. Voor het eerst konden ze zich weer wassen en kregen ze schone kleren. Wiebe kwam in huis bij een pastoor en zijn huishoudster. “Poer bêste” mensen die hem alles gaven wat hij nodig had. Na een week reisde hij verder in de kleren van meneer pastoor. De familie was maar wat blij dat hij veilig teruggekomen was. De rest van de oorlog is Wiebe als boer goed doorgekomen, omdat Hitler de boeren nodig had om te zorgen voor de voedsel voorziening.
Toen de Canadezen Friesland hadden bevrijd dacht hij erover om te gaan emigreren, zoals zo velen, maar verder dan plannenmakerij is het niet gekomen. Hij bleef thuis op de boerderij bij zijn vader, moeder en broers. Elk van hen had er zijn eigen taak. Wiebe’s voornaamste verantwoordelijkheid was het uitmesten van de stallen. Dat ging vroeger anders dan tegenwoordig. Achter de koeien-rij liep een grup en wat de koeien daarin lieten vallen moest er met een mestschep uitgeschept worden in een kruiwagen. Waarna de kruiwagen via een smalle plank naar boven op de mesthoop achter de boerderij moest worden geduwd en daar omgekiept worden. 40 jaar lang was dit zijn vaste dagelijkse activiteit; alles bij elkaar zo’n 160.000 kruiwagen vol en in elke kruiwagen minimaal 200 kg mest. Het betekent dat hij in zijn werkzame leven meer dan 30 miljoen kg mest op de mesthoop heeft gebracht. En zomers moest de mest nog een keer door de handen, omdat die dan met een wagen over het land moest worden gebracht tot heil van het plant- en bodemleven. Allemaal handwerk, want het laden van de mest gebeurde met een riek en ook dat was zijn afdeling. Maar hij was sterk en kon in 5 minuten ongeveer één ton mest laden. En dan was de wagen ook zo vol dat zijn Pier geen plaats meer had op de wagen en ernaast moest lopen. Het zware werk had hem uiteindelijk wel gebogen maar niet gebroken.
Zo gingen de jaren na de oorlog voorbij. Zijn jongste broer Johan vertrok en verhuisde naar Sneek. Broer Jan trouwde en ging naar Tzum en hij en zijn broer Pier bleven op de ouderlijke boerderij. Wiebe had een goed geheugen. Bij de prijsvraag tijdens de “Spar”-busreizen, die door de Spar winkel in de Hommerts werden georganiseerd, won hij steevast de hoofdprijs. De vragen gingen meestal over de dorpen en streken waar men doorheen reisde. Wiebe sloeg alles wat hij las en hoorde op in zijn bovenkamer en vergat het niet meer.
Nadat de zoon van een broer de boerderij had overgenomen en Pier was overleden wilde ook Wiebe wel van de boerderij vertrekken. En zo is hij in Sneek in het dr. Wumkeshûs terecht gekomen. Dat beviel hem uitermate goed en hij heeft er geen dag heimwee gehad naar de boerderij. Dankbaar voor alles wat hij er kreeg woonde hij hier nog tot 2007, opgeruimd terugziend op zijn leven op de oude boerderij aan de Jeltesloot. Maar die boerderij is er net als hij niet meer, omdat hij in de weg stond bij de aanleg van de tunnel onder de Jeltesloot.
foto: Gerrit Cnossen